Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7671

Datum uitspraak2009-08-31
Datum gepubliceerd2009-09-15
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/575 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Terugvordering bijstandsuitkering. Intrekkingsbesluit is in rechte onaantastbaar geworden. Geen bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien.


Uitspraak

08/575 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2007, 06/4305 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College) Datum uitspraak: 31 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. S. Guman, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 juli 2009. Partijen zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Bij besluit van 10 maart 2006 heeft het College de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 1 januari 2006. Bij brief van 24 maart 2006 heeft het College, onder verwijzing naar het besluit van 10 maart 2006, aan appellante meegedeeld dat het onderzoek naar de juiste datum en reden van de intrekking van de bijstand niet heeft geleid tot een andere beëindiginsdatum. Appellante heeft bij brief van 26 april 2006 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het College het bezwaar voor zover gericht tegen de brief van 24 maart 2006 niet-ontvankelijk verklaard omdat die brief geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat. Voorts heeft het College het bezwaar voor zover dat gericht is tegen het besluit van 10 maart 2006 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. Appellante heeft tegen het besluit van 20 juni 2006 geen rechtsmiddel aangewend. 1.2. Bij besluit van 18 mei 2006 heeft het College de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 januari 2006 ten bedrage van € 664,84 van appellante teruggevorderd. 1.3. Bij besluit van 11 juli 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 18 mei 2006 ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 juli 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat het besluit van 10 maart 2006 in rechte onaantastbaar is en de beroepsgronden van appellante tegen de intrekking van de bijstand derhalve geen doel treffen. 3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het besluit van 10 maart 2006 inzake de intrekking van de bijstand van appellante in rechte onaantastbaar is geworden doordat het bezwaar tegen dit besluit bij besluit van 20 juni 2006 niet-ontvankelijk is verklaard en tegen dat besluit geen beroep is ingesteld. Anders dan de gemachtigde van appellante is de Raad van oordeel dat het College niet gehouden was om het in rechte vaststaande besluit van 10 maart 2006 opnieuw te beoordelen in het kader van de heroverweging van het besluit van 18 mei 2006. Het bezwaarschrift van 30 mei 2006 strekte tot ongedaanmaking van het besluit van 18 mei 2006. Gelet op het besluit van 20 juni 2006 kon het College bij zijn beslissing op dat bezwaar tot uitgangspunt nemen dat de bijstand met ingang van 1 januari 2006 terecht was ingetrokken. Daarmee is ook gegeven dat het College bevoegd was op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 januari 2006 ten bedrage van € 664,84 van appellante terug te vorderen. 4.2. Het College heeft gehandeld in overeenstemming met de ter zake van terugvordering gehanteerde beleidsregel. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College, met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb, van de beleidsregel had moeten afwijken. 4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. 5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.F. Bandringa en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2009. (get.) G.A.J. van den Hurk. (get.) M.C.T.M.Sonderegger. NK